De Nederlandse Corporate Governance Code beschouwt de ondernemingsraad niet als stakeholder, terwijl de ondernemingsraad op strategische besluiten van de onderneming en daarmee op de governance de nodige invloed uitoefent. De verhoudingen tussen bestuur, toezichthouders en aandeelhouder zijn in de Code gereguleerd. Die met de ondernemingsraad niet. Vormt de invoering van een ‘governance code voor de medezeggenschap’ een remedie?
In deze bijdrage onderzoeken wij op hoofdlijnen de vraag of het wenselijk is om te komen tot een ‘governance code voor de medezeggenschap’. De Nederlandse Corporate Governance Code (“Code”), is een normatief kader voor organisaties waarvan de invloed verder strekt dan de beursgenoteerde vennootschappen die het adresseert. Het reguleert de verhoudingen tussen bestuur, de RvC of RvT en aandeelhouders. Werknemers worden noch in de Code, noch in daarvan afgeleide governance codes, beschouwd als een partij die betrokken is bij corporate governance. Internationaal ligt dat anders: de OESO en de Europese commissie rekenen uitdrukkelijk ook werknemers tot de stakeholders die bij de corporate governance zijn betrokken.
Tegelijkertijd verleent De Wet op de ondernemingsraden (“WOR”) aan de werknemers via de OR onmiskenbaar rechten die direct invloed hebben op de corporate governance, zoals het adviesrecht over strategische besluiten rond belangrijke (des)investeringen, fusies en overnames, (her)financieringen, uitbestedingen, organisatiewijzigingen en het adviesrecht over de benoeming van bestuurders en (leden van) de RvC.
Deze voorname rol van de medezeggenschap is naast de WOR op diverse andere manieren verankerd, bijvoorbeeld in de Wet melding collectief ontslag, de ARBO-wet en de uitvoeringsregels van het UWV.
De SER heeft vanuit haar wettelijke taak de Commissie Bevordering Medezeggenschap (“CBM”) ingesteld met als kerntaak “het in brede zin bevorderen van de medezeggenschap en van de kwaliteit daarvan in ondernemingen”. Het hoofdthema van de CBM voor 2021 is ‘Medezeggenschap draagt bij aan een vitale onderneming’.
De CBM heeft een 11-tal als ‘universeel’ aangeduide uitgangspunten geformuleerd voor goede medezeggenschap. Deze uitgangspunten zijn echter niet meer dan algemene aanbevelingen. De noodzaak voor ‘goede medezeggenschap’, zoals deze bijvoorbeeld voor de zorg is geëxpliciteerd gaat verder: in het Kader Goed Bestuur, zijdelings gebaseerd op de Code, gehanteerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Nederlandse Zorgautoriteit, is vastgelegd dat goed bestuur ook goede medezeggenschap vereist. De Governancecode Zorg hanteert voor de medezeggenschap gelijkluidende uitgangspunten. Binnen de zorgsector wordt medezeggenschap dus gedefinieerd als een vereiste voor goed bestuur. De verantwoordelijkheid voor goede medezeggenschap wordt gerekend tot de verplichtingen als bestuurder.
De OR is, als werknemersvertegenwoordiging, een belangrijke stakeholder die bij de corporate governance is betrokken en daar bij de uitoefening van zijn taak direct invloed op uitoefent. Waar de Code de rollen van bestuur, RvC en aandeelhouder reguleert, ontbreekt een maatstaf voor het functioneren van de OR. Waar de Governancecode zorg en het Kader Goed Bestuur het bestuur aansporen tot handelen op basis van maatschappelijk belang en het organisatiebelang, transparantie, toetsbaarheid, tot overleg met stakeholders en het investeren in zelfevaluatie en permanente educatie, wordt er binnen noch buiten de zorg aan de OR houvast geboden om zich aan dezelfde of vergelijkbare maatstaven te spiegelen. Toezichthouders en bestuurders dienen met grote regelmaat verantwoording af te leggen over het eigen handelen, voor de OR is dit niet geregeld, anders dan door verkiezingen.
De WOR kent nauwelijks bepalingen die strekken tot een goede governance van de medezeggenschap. Het meest nabij komt de aan de OR opgedragen taak om het eigen reglement op te stellen. Bij gebrek aan een wettelijk aanknopingspunt en ‘beginselen van goede medezeggenschap’ is de OR niet gehouden aan het opnemen van deze beginselen in zijn reglement. De ondernemer kan enkel zijn standpunt bekend maken, de OR kan dit gevoeglijk naast zich neerleggen.
Als het werkelijk fout loopt binnen de OR en/of tussen een individueel lid van de OR en de bestuurder, is er in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid dat de rechter op verzoek een lid uitsluit. De rechter is daarin, onder meer vanwege het democratisch mandaat van een individueel OR-lid, uiterst terughoudend. De algemene geschillenregeling binnen de WOR biedt de OR en de ondernemer evenzeer een mogelijkheid om nakoming te eisen van hetgeen ‘bij of krachtens de wet is bepaald’, maar dat vormt een erg litigieuze en voor de samenwerking mogelijk ontwrichtende procesgang.
Vormt een governance code voor de medezeggenschap een goede cq een wenselijke stap? Wij denken van wel. Het doet recht aan de positie van de OR als belangrijke stakeholder bij strategische besluiten, die de governance van de vennootschap of instelling rechtstreeks raakt. Het biedt de OR en de bestuurder een evenwichtig normenkader waar beiden in de samenwerking baat bij kunnen hebben. Het biedt OR-leden bovendien een kader om het eigen functioneren te evalueren. Goed bestuur vraagt om goede medezeggenschap.