Integriteitsmanagement onder de CSRD

Op 1 januari 2023 is de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) inwerking getreden. Op grond van de CSRD moeten grote ondernemingen van openbaar belang (zoals beursgenoteerde ondernemingen of financiële instellingen) met meer dan 500 werknemers vanaf boekjaar 2024 rapporteren over duurzaamheidskwesties. Een jaar later geldt dit voor ondernemingen die aan twee van de drie volgende criteria voldoen:

  • Minimaal EUR 20 miljoen balanstotaal;
  • Minimaal EUR 40 miljoen netto-omzet; en/of
  • Gemiddeld meer dan 250 FTE.

Kleine en middelgrote beursgenoteerde ondernemingen zullen vanaf boekjaar 2026 over duurzaamheidskwesties moeten rapporteren.

Als uitgangspunt voor de duurzaamheidsverslaggeving geldt het principe van dubbele materialiteit. Dit betekent dat, naast algemene toelichtingen en informatie over klimaatverandering, informatie moet worden opgenomen die nodig is om:

  • inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties (inside out benadering); en
  • te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming (outside in benadering).

De duurzaamheidsverslagen dienen te worden ingericht op basis van de European Sustainability Reporting Standards (ESRS) die zijn opgesteld door de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG). Op 31 juli 2023 is de laatste finale versie van de ESRS gepubliceerd.

De ESRS zijn onderverdeeld in de onderwerpen ‘environmental’, ‘social’ en ‘governance’ alsmede twee overkoepelende thema’s. Ook zullen er nog sectorspecifieke standaarden worden ontwikkeld. Onder ‘governance’ valt de rapportagestandaard met betrekking tot ‘zakelijk gedrag’. Samenvattend omvat dat de volgende thema’s:

  • bedrijfsethiek en bedrijfscultuur, met inbegrip van het tegengaan van corruptie en omkoping, de bescherming van klokkenluiders en dierenwelzijn;
  • het beheer van relaties met leveranciers, met onder meer betalingspraktijken, en met name wat betreft laattijdige betalingen aan het midden- en kleinbedrijf; en
  • activiteiten en toezeggingen van de onderneming met betrekking tot de uitoefening van haar politieke invloed, met inbegrip van haar lobbyactiviteiten.

Indien deze thema’s effect hebben op een onderneming of andersom (als uitkomst van de dubbele materialiteitsanalyse), dan dient de onderneming hierover te rapporteren. Dit betekent onder meer dat de onderneming inzicht moet geven in de mate waarin zij beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen en/of bieden van herstel voor haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft zakelijk gedrag. Ook moet zij proberen inzicht te geven in de benadering van de onderneming ten aanzien van de bedrijfscultuur en hoe zij die tracht te bevorderen. Het kan nodig zijn om daarbij de rol en deskundigheid van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen te beschrijven. Dit kan worden aangeduid als een soort ‘integriteitsmanagement’, zoals het thema van deze nieuwsbrief luidt.

De eerste rapportagestandaard in dit verband ziet op het beleid ten aanzien van zakelijk gedrag en bedrijfscultuur (G1-1). Specifiek dienen ondernemingen te beschrijven welke mechanismen zij hanteren voor het identificeren, melden en onderzoeken van zorgen over onrechtmatig gedrag of gedrag dat strijdig is met de gedragscode of vergelijkbare interne voorschriften, en is daarbij ook ruimte voor meldingen van belanghebbenden? Daarnaast moeten ondernemingen aangeven of zij beschikken over beleid tegen corruptie of omkoping in lijn met het VN-Verdrag tegen corruptie. Als zij dit niet hebben, dan moeten zij aangeven of hiervoor plannen zijn en volgens welk tijdsschema. Andere specifieke thema’s waarover moet worden gerapporteerd zijn klokkenluidersregelingen en de bescherming van klokkenluiders, beleid inzake dierenwelzijn, opleiding binnen de organisatie over zakelijk gedrag en de functies die het meest aan corruptie- en omkopingsrisico blootstaan. De derde rapportagestandaard ten aanzien van zakelijk gedrag gaat geheel over de preventie en opsporing van corruptie of omkoping (G1-3).

Strikt genomen zouden ondernemingen kunnen rapporteren dat zij geen beleid hebben omtrent zakelijk gedrag en specifiek de hierboven genoemde thema’s. Dit zou echter wel tot reputatieschade kunnen leiden. Ondernemingen doen er daarom goed aan om serieus met integriteitsmanagement aan de slag te gaan, met name indien dit onderwerp is geïdentificeerd bij de dubbele materialiteitsanalyse. 

Over de auteur(s)

Stephanie ter Brake | Lexence